DE TEMPEL VAN DELPHI


ACTA LAUNIANA, 2008
deel V: ‘DE TEMPEL VAN DELPHI’
Een Boottocht naar de Filosofische Einder of Hoe het Westerse Denken Wegzinkt’
door Willem Gooijer.

Genaaid, gebonden met stofomslag 488 pagina’s.
ISBN n/b

Prijs: € 59,95
Verkrijgbaar bij onze internetboekwinkel.


 
In De Tempel van Delphi voert Gooijer de lezer op soms adembenemende wijze mee langs alle hoogte- en dieptepunten van het Westerse denken. Daarbij valt op dat er bepaald geen stijgende lijn zit in het denken van het Athene van toen tot het Parijs van nu. Eerder lijkt het postmoderne denken op een poging tot herschikking van de stoelen op het dek van de Titanic.

‘ Het is een boek, waar de hartstocht spreekt in een discipline die dat verbiedt. De kracht van dit boek is zo groot, dat niets het kan tegenhouden. Ook wij kunnen en willen dat niet (…)’

(Jeroen Buve, Directeur GGU-Rudolf von Laun Instituut)

Het gezond verstand van een knappe stilist losgelaten op de geschiedenis van de Westerse filosofie. Parijse postmodernisten, Duitse deconstructivisten en Londense
logisch positivisten krijgen weerwoord van een
nuchtere Amsterdammer, die hen confronteert met de vitale metafysica van hun Atheense voorgangers. Willem Gooijer is als het jongetje dat tot schrik van heel de hofhouding roept dat de keizer niet gekleed is.

Willem Gooijer
(Weesp, 1949) studeerde Politieke Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam en was daarna werkzaam zowel in de publieke sector (Gemeente Amsterdam, diverse ministeries en de Europese Unie) als in de private (ICT-bedrijfsleven, adviesbureau). Na de verkoop van het laatste bedrijf in 1999 schreef hij zich in voor avondcolleges Filosofie aan zijn oude Alma Mater, waar hij de diepere keerzijde van de Politieke Wetenschappen ontdekte en onder de stimulerende leiding van Kees Jan Brons een eigen visie op de Geschiedenis van de Westerse Wijsbegeerte begon te ontwikkelen, die door zijn grote belezenheid kon uitgroeien tot een literair topstuk.


 

Enkele korte fragmenten uit ‘De Tempel van Delphi’:

‘De filosofie is gemakzuchtig geworden. Waar denkers als Hegel en Heidegger filosoferen nog beschreven in termen als “het aangaan van het gevecht met de wereld” om deze als het ware betekenis en inzicht te ontwringen, lijkt zij heden ten dage haar vechtlust kwijt geraakt.
Filosoferen is meer dan het elegant presenteren van slimme opinies. Het is meer dan het kijken naar de omringende werkelijkheid om vervolgens
één en één op te tellen en vast te stellen dat de verrassende uitkomst twee is.’ (…)

‘Wat resteert, is een filosofie die gefundeerd is in een rationalisatie van de hopeloosheid en die feitelijk niet-filosofisch is; eerder een vagelijk socratische
houding of een streven naar zelfontplooiing en debatvoering.
In haar streven naar oneindige ontleding en het binnenstebuiten keren van iedere zingeving of fundering heeft de filosofie zelfs haar vermogen om
te formuleren, wat voor velen in de dagelijkse werkelijkheid vanzelfsprekend is, verloren.’ (p. 457)

‘Een somber beeld, waaruit de filosofie oprijst als een “machteloze intellectualiteit” of een “verzameling doodlopende denkwegen”, dat zonder twijfel niet geheel recht doet aan diegenen die zich op een aantal resterende filosofische eilanden in een zee vol gekwaak hebben teruggetrokken.’ (p. 456)

‘Hoewel ooit, al vele eeuwen geleden, Heraclitus Pythagoras, de “uitvinder” van de filosofie, bestempelde als “de aanvoerder van de praatjesmakers”, moet
desondanks worden vastgesteld dat hiermee, historisch gezien, de filosofie in belangrijke mate gedesavoueerd is. Waren filosofen ooit mannen (dat wel), die belangrijke bestuurlijke en adviseursfuncties bekleedden, of wier woorden van dermate belang waren, dat ze als direct bedreigend ervaren werden (met
soms verbanning of terechtstelling als afschrikwekkend gevolg), of die nog eeuwen nagalmden – thans is er, als men heel goed luistert, sprake van een zwak gelispel in oorverdovende heisa.’ (p. 455-456)